Het stof der aarde
Wanneer we vinden dat iets goud waard is, betekent dat, dat we met het allerbeste te maken hebben. We gaan voor het meest goede, mooie of juiste dat in een bepaalde situatie haalbaar is.
Maar ‘gaan voor goud’ is ook een beetje beladen. Bert Hellinger (grondlegger van opstellingenwerk) zei het onlangs zo: “Ik verwonder me over de mensheid. Eigenlijk werkt iedereen in de mijnen. Wat ik zie is dat de meeste mensen gouddelvers zijn, hoewel we goud niet nodig hebben. Ons gedrag gaat nog steeds om goud. En wat blijft ervan over als we sterven?”
Wáren we maar gouddelvers, denk ik dan, maar dan in de juiste zin van het woord.
Wat is de juiste zin?
Om daar een beeld bij te krijgen, is het wellicht behulpzaam om je te bedenken dat goud een type materiaal is dat we slechts met veel pijn en moeite kunnen verwerven. We ‘winnen’ het, in de vorm van klontjes uit het slijk der aarde. Onze voorouders kozen goud mede om die reden als symbool voor dingen die we van superieure waarde achten. Goud delven vraagt toewijding, geduld, discipline en vertrouwen. Met lijf en leden in de prut roerend, alle verontreinigingen uit zevend, om die kleine korreltjes bij elkaar te sparen die zo van waarde zijn. Het is een proces van uitzuivering. Wij kunnen onze kwaliteiten uit onszelf ‘winnen’ door onszelf meester te worden.
Gouddelver zijn of goud begeren?
Natuurlijk willen we in die zin allemaal gouddelver zijn! We zijn op zoek naar gouden momenten en wijzen daarbij naar puurheid, echtheid en geluk. We wensen ons die ene sporadische dag met een gouden randje en denken aan vervulling. We verzamelen dergelijk momenten en smeden ze graag aanéén tot een gouden verhaallijnen over wie we zijn. We ervaren goud in wat al 50 jaar standhoudt en wijzen naar de rol van de liefde. We ervaren goud in zwijgen, in elkaars goedheid en in een liefdevol hart. We gebruiken goud voor bekroningen omdat het wijst naar hoog, juist en mooi. Geen wonder dat we gaan voor goud.
Maar wie – zoals Bert Hellinger aanwijst – het goud zélf begeert, die vergeet dat het alleen maar ergens symbool voor staat.
Olympisme
Dat we aan het stoeien zijn met het onderscheid tussen gouddelver zijn of goud begeren, zien we bijvoorbeeld ook terug in het olympische gebeuren. ‘Olympisme’ is een levensfilosofie die sport in dienst wil stellen van een evenwichtige ontwikkeling van mensen. Op die manier hoopt het bij te dragen aan een vreedzame wereld, waarin menselijke waardigheid voorop staat.
Wie in de media tijdens de spelen echter opvallen, zijn vooral de mensen die extreem gefocust zijn op één heel kleine stukje kunde waar ze de beste in willen zijn, en wel in zo’n extreme vorm dat hele levens draaien om dat éne moment. Maar wat doet het met je om te kijken naar mensen die niet bij machte lijken te zijn om het gehéél van het leven aan te gaan? Mensen die alleen maar vasthouden aan iets concreets, iets waar ze grip op kunnen hebben. Het is wel bijzonder hoe ze het lichaam weten te knechten, maar is niet inspirerend.
Bij elke openingsceremonie van de olympische spelen wordt gezegd: “Het belangrijkste is niet het winnen maar het deelnemen, zoals het in het leven niet begonnen is om te veroveren, maar om het leveren van goede strijd”. Je kunt je er inderdaad over verwonderen hoe mensen zich hiertoe verhouden.
Het bijzondere en het gewone
De clou zit hierin: goud bevindt zich nooit in het bijzondere. Het bijzondere is altijd iets wat het ego wil. Goud bevindt zich in het gewone. Goud is een klontje aarde: we ervaren het als het zuivere aspect van het gewone.
Het spreekwoord ‘een hart van goud hebben’ gaat over de menselijke mogelijkheid om iets van waarheid, goedheid en schoonheid in onszelf te verzamelen. Dat doen we in het doormaken van al die gewone, dagelijkse beslommeringen. Voor mij lijkt het hier en nu altijd een beetje lelijk en een beetje een rotzooitje. Vaak is ons leven een allegaartje van gebeurtenissen, gedachten, emoties en impulsen die langskomen en waarvan we heel veel ook weer loslaten. Goud staat voor de mooie momenten die in die stroom langskomen en die we verzamelen. Het is een innerlijke vermeerdering. Een ontwikkeling inderdaad.
De moeite waard zijn
Opmerkelijk genoeg, zit de innerlijke vermeerdering hem er niet in, dat we iemand zijn om wie gegeven wordt, maar dat we iemand zijn die ergens om gééft. Mensen die ergens om geven zijn vaak ook de mensen van wie we houden. Hoe delf je dus goud in een dagelijkse werkelijkheid waarin we allemaal gewoon werken, wonen en met elkaar samenleven? Het antwoord is vrij simpel. Door je in te spannen voor wat je de moeite waard vindt.
We leven in een tijd waarin het voor sommigen normaal is geworden om zich zo economisch mogelijk te gedragen en met alles en iedereen in een financiële onderhandeling te zijn, zonder zich persoonlijk nog ergens mee in te laten. In een financiële onderhandeling ontmoet je elkaar immers niet echt. Wie je bent, doet er niet toe.
Dat levert misschien geld op maar geen innerlijke waarde. Waarde, en in het verlengde daarvan ook gevoel van eigenwaarde, hangt in hoge mate af van het plezier dat je hebt in de inspanning om iets te verwerven, te bereiken of te verzorgen. Het is een vorm van liefde. Wil je ergens moeite voor doen? Wil je iets aangaan? Ben je geïnteresseerd in degenen die je daarin ontmoet? Ben je ook bereid jezelf te laten veranderen door wat je meemaakt? Ben je bereid om te groeien?
Openheid
Juist omdat iets niet de makkelijke weg is, levert het iets op. Dat zit hem er in dat je je openstelt wanneer je je ergens vanuit je hart voor inzet. Wie het aangaat met zichzelf, gaat het automatisch aan met anderen. Wie zich ergens voor inspant, zal het eigen perspectief op de werkelijkheid willen relativeren en zal ook andermans perspectief op de werkelijkheid proberen te doorgronden. Dat spreekt dan vanzelf, omdat er iets is, wat belangrijker is dan het eigen comfort en het eigen gelijk. Belangrijker dan eigen gewin ook. Als het schuurt, is dat een tijdje te verdragen totdat de meningsverschillen een hefboom worden naar nieuwe inzichten. Zo kun je steeds een diepere waarachtigheid vinden in jezelf. Je stelt vragen, ook over jezelf, want je dient je eigen aandeel te vinden in wat er goed en minder goed gaat in wat je wilt bewerkstelligen. Je zoekt steeds naar iets wat beter klopt. En alles wat je vindt, is groter en meeromvattend dan je voorheen ooit wist of kon begrijpen. Liefde is het enige dat dit kan bewerkstelligen. Met toewijding, geduld, discipline en vertrouwen, in een traag maar gestaag uitzuiveringsproces, wordt je onvermijdelijk een beter mens.
Rumi schreef ooit: